Laurence Machiels
Groenjournalist - tuinexpert
Stel je een tuin voor als een Amerikaanse prairie, met wuivende grassen en uitbundige bloemen, kriskras door elkaar. Een tuin die altijd verrast, vol kleur en met de naturel van een échte prairie. Dat je er zelden moet wieden, de planten geen extra water nodig hebben, niet ziek worden en je aan één opruimbeurt in de lente voldoende hebt, zijn alleen maar pluspunten.
De prairiestijl gaat terug naar de Noord-Amerikaanse prairie, waar planten groeien die ijzersterk zijn (ze overleven prairiebranden), heel lang leven en niet gevoelig zijn voor grote temperatuurschommelingen, droogtes of ziektes. Prairieplanten bleken al gauw excellente tuinplanten te zijn, en groeien niet toevallig al vele decennia in onze tuinen: zonnebloemen (Helianthus), Rudbeckia, bergamot (Monarda), zonnehoed (Echinacea), asters, floxen,… Ze doen het uitstekend op onze bodems en in ons klimaat, en zijn ook bijzonder populair bij onze vlinders en bijen. In een droge zomer hebben prairieplanten geen extra water nodig, en passen dan ook helemaal in het nieuwe ecologische tuinieren. Bovendien vormen prairieplanten een ijzersterk alternatief voor een bloemenweide: je hebt er minder onderhoud aan, het effect is veel grootser, de planten kleurrijker en de bloeitijd beduidend langer. Met een prairietuin heb je vijf maanden kleur, van juni tot oktober. Bovendien is een prairietuin veel beter beheersbaar en kent hij een langere levensduur dan een bloemenweide, die op onze vruchtbare bodems snel degenereert naar grasland.
Door de intense mix van planten krijg je met een prairietuin nooit het gevoel dat een deel is uitgebloeid, zoals bij een klassieke border wel eens het geval is. In tegenstelling tot de meeste van onze borders ligt het hoogtepunt van een prairietuin niet in de lente maar in de zomer en de herfst. Prairieplanten gaan niet in rust tijdens het warme seizoen, tussen juni en september, maar groeien dan net heel sterk. Een stukje prairietuin vormt dus een perfecte aanvulling voor een klassieke bloementuin. Bijzonder aan een prairietuin is dat de planten niet uitdeinen zoals in een gewone border, waar je ze elke drie tot vijf jaar moet scheuren. In een prairietuin blijven planten ‘voor altijd’ staan, en houden ze elkaar ook op hun plaats. Dat scheelt een pak werk.
Voor een prairietuin heb je een open plek nodig met minstens 6 uur zon, zonder concurrentie van bomen of struiken. Hoe meer ruimte, des te mooier het resultaat, maar ook op een klein oppervlak kun je al een aantrekkelijke prairietuin aanleggen. De vorm kies je zelf: een brede strook, zoals een border, één grote prairievlakte, of eilanden met paden tussen. Voor elke plek, van zeer nat tot zeer droog, bestaan er aangepaste prairieplanten.
De beste periode om een prairietuin aan te leggen is september of oktober, en tussen maart en juni. Idealiter is de startbodem kalkrijk (een pH tussen 5,5 en 6,5 is optimaal; laat je bodem eerst analyseren), niet bemest en vrij van hardnekkige onkruiden als haagwinde, akkerdistel, zevenblad en kweekgras. Wil je een bestaand gazon omvormen tot prairie, dan laat je best de bovenste, rijke graslaag afplaggen. Bemest de grond vooral niet; compost ter verbetering van de bodem kan wel. In lichte gronden kun je bentoniet (ca 0,5 kg/m²) toevoegen.
Een prairietuin kan een bonte mengeling van kleuren vormen maar net zo goed aangelegd worden volgens een kleurthema, bijvoorbeeld blauw en paars, roze met wit, geel en oranje, bruin en rood … dat bepaal je zelf, volgens je eigen smaak. Het meest typisch zijn de ‘Indian Summer’ kleuren geel, oranje en paars, die geblust worden door siergrassen. In een prairietuin staan de planten dicht bij elkaar, dichter dan in een klassieke border: reken op zes tot zeven planten per vierkante meter op voedzame klei of leem, op een armere (zand) bodem kunnen dat er negen of tien zijn. Een prairietuin is het mooist wanneer de planten kriskras door elkaar staan, en dus niet in groepen, zoals bij een naturalistische tuin à la Piet Oudolf. Zo’n gemixte beplanting lijkt ingewikkeld, maar dat is het niet: je bouwt het geleidelijk, in laagjes op.
Eerst zet je de grootste planten uit; die vormen het geraamte van je prairietuin: massieve grassen, koninginnenkruid (Eupatorium) en de imposante Vernonia crinita. Daartussen komen de planten die het uitzicht en de kleur van je prairietuin bepalen, zoals bergamot (Monarda), zonnehoeden (Echinacea en Rudbeckia), zonnekruid (Helenium) of de guldenroede Solidago rugosa ‘Fireworks’. De resterende gaten vul je met planten die minder opvallen maar wel voor extra volume zorgen zoals Amsonia. Een prairietuin heeft twee tot drie jaar nodig om dicht te groeien, en volop op kleur te komen. Wil je al in je eerste jaar veel beleving, plant er verschillende soorten Verbena zoals V. bonariensis en V. hastata tussen. Die leven maar een tot drie jaar, maar zorgen in het begin voor veel volume en kleur. Plant zeker ook lentebollen zoals sieruien in je prairietuin, die geven kleur in de lente, wanneer de meeste prairieplanten nog in rust zijn. De prairielelie (Camassia) is een van de allermooiste bollen voor de prairietuin.
Zolang je prairieplanten klein zijn, moet je er elke twee tot drie weken tussen wieden. Na twee tot drie jaar is de prairietuin helemaal dicht gegroeid. Laat de tuin de hele winter onaangeroerd en maai eind februari of begin maart tot tegen de grond af. Gooi het maaisel op de composthoop. Wil je het onderhoud tot een minimum herleiden, dan kun je een laag van 7 tot 8 centimeter lava tussen je planten leggen. Vooral in erg grote prairietuinen en in openbaar groen spaart het de eerste jaren flink wat onderhoud.